Dissident Václav Benda was de ‘denktank’ van de mensenrechtenbeweging Charta ’77. Geen man op de voorgrond, maar hij behoorde tot de intieme kring rondom Václav Havel. Voor velen is hij onbekend gebleven.

Vaclav Benda

Václav Benda als dissident

In Nederland is, voor zover bekend, nooit een artikel van hem verschenen. Een gemis, want hij had echt iets te melden.
Hieronder zijn artikel ‘De nachtelijke kadervragenlijst’, vertaald in het Nederlands. Eerst echter enkele waarderende woorden over Benda van de bekende Britse filosoof en publicist Roger Scruton.

‘Onder degenen die de geest van het Tsjechische en Slowaakse volk in de laatste decennia van communistische onderdrukking levend hebben gehouden was Václav Benda. Daarbij was hij koppiger in zijn overtuigingen, en vastberadener in zijn gedrag dan wie ook. Daarbij heeft hij niet de publiciteit gezocht, werd hij nauwelijks bekend in het Westen, en had hij geen prestigieus profiel als ‘dissident’. Hij was echter een diepe en ernstige denker, in zijn privéleven een nederig christen, die ook een rol speelde als inspirerende leraar van de jeugd. De fascinerende verzameling van zijn essays werpt een uniek licht op de beweging van Charta ’77 – die enerzijds de rechtsstaat verdedigde en weigerde de dictatuur te accepteren en anderzijds de doodsklok voor de Tsjecho-Slowaakse Communistische Partij luidde.’

Toelichting. De titel van het artikel is een ironische toespeling op het gebruik binnen de communistische partij om kadervragenlijsten te gebruiken om vast te stellen of een lid nog ‘recht in de leer’ is. Met de toevoeging ‘nachtelijke’ geeft Benda er zijn eigen (ironische) betekenis aan. 

De nachtelijke kadervragenlijst

Over ongeveer een uur zal ik het werk moeten beëindigen en mij naar mijn dagelijkse bezigheden begeven ― of andersom. Ik ben een jaar na de Tweede Wereldoorlog geboren, ik ben blank, politiek partijloos, voor de wet onberispelijk.

In augustus 1968 hebben mijn echtgenote en ik, ons ten volle bewust van de ‘niet te voorziene gevolgen’, besloten geen gebruik te maken van onze geldige paspoorten en in Tsjecho-Slowakije te blijven. Ook in het jaar 1977 ―na mijn ondertekening van Charta ’77 ― hebben we het aanbod van een vrije reis naar Oostenrijk enkele keren afgeslagen. Wij leven vrolijk en tevreden. In zoverre een mens al de zeldzame bereidheid toont om zich voor de leeuwen te laten gooien, houd ik het voor uiterst dwaas, zich te beklagen, dat ze niet over goed genoeg gereinigde tanden beschikken. Overigens teken ik hier uitdrukkelijk bij aan, dat ik geen pleitbezorger ben voor de leeuwen, noch voor het misbruik van leeuwen, als argument [voor het eigen gelijk] in het burgerleven.

Vanaf mijn achttiende jaar heb ik (meestal onvrijwillig) de volgende beroepen ondergaan: student in de filosofie, filosofie-assistent, pedagoog, hydrobioloog, werkeloze (met uitkering), wiskundestudent, wiskundige bij de spoorwegen, programmeur, stoker. Behalve dat ―als bijbaantje― werd ik: arbeider in een brouwerij en op een bouwplaats, koeherder, assistent cultureel redacteur, taalkundige, vertaler, leraar in de logica en deskundige op het gebied van computers. Al deze meestentijds onvrijwillige verschuivingen, vloeiden niet voort uit de een of andere, onaangename oppositionele geëngageerdheid van mijn persoon, maar integendeel, uit het feit dat ik niet bereid was mij politiek voldoende te engageren volgens de op dat moment geldende directieven van hogerhand.

Misschien ben ik tot aan het laakbare geduldig gebleven. Zonder een woord te zeggen nam ik er nota van, dat met één pennenstreek alle literaire activiteiten praktisch (en zelfs voor een tijdje ook formeel) werden geannuleerd, en ben ik me bezig gaan houden met filosofie. Zonder een woord te zeggen heb ik er nota van genomen, dat het lidmaatschap van de communistische partij een noodzakelijke voorwaarde werd voor het vak van filosoof en heb ik mij omgeschoold tot wiskundige. Zonder een woord te zeggen heb ik er nota van genomen dat ik als gelovige het beroep van wiskundig redacteur niet kan uitoefenen en evenmin een wetenschappelijke graad kan behalen (ik geef hier alleen maar de beperkingen aan die ik persoonlijk heb ervaren) en begon ik ijverig aan het programmeren. Mijn geweten werd pas geschokt door de perfidie van de macht die, zijn absolutisme ten spijt, het besluit genomen had de fiolen van zijn toorn over de cultuur, niet over de bekende en erkende vertegenwoordigers uit te gieten, doch over een vredelievende groep machteloze en in de steek gelaten jonge musici ― wij hebben namelijk zo’n gebod, volgens welke men de weduwen en wezen tegen de dwingeland moet beschermen.

Václav Benda Chartist

Václav Benda op latere leeftijd

En het was pas dankzij de woedende en walgelijke aanvallen op Charta ’77, waar alle burgers verplicht aan mee moesten doen, dat ik definitief besloten had mij aan te sluiten bij deze burgeractiviteit ― wij hebben namelijk zo’n gebod volgens welke het niet geoorloofd is een valse getuigenis tegen onze naaste af te leggen: laat ons woord ja, ja zijn en ons nee, nee.

Dus voorlopig werk ik overdag in het ketelhuis en de rest van de tijd probeer ik te verdelen tussen slapen, mijn gezin, burgeractiviteit, wiskunde en filosofie. Dank zij de patriarchale ordening van ons gezin onthoudt mijn vrouw zich van uitingen in het openbaar en kan daarom tot dusver het beroep van wiskundige uitoefenen. Overigens ben ik er, dank zij deze ordening, volstrekt zeker van (en ik heb het proefondervindelijk getoetst), dat wanneer het om mijn gevangenneming gaat, alles te mijnen bate gedaan zal worden wat gedaan kan worden en nog meer dan dat.

Voor onze vier oudste kinderen ― de vijfjarige Marta, de driejarige Patrik en de beide schoolgaande jongens, de negenjarige Marek en de zevenjarige Martin ― zijn de nu en dan plaatsvindende bezoeken van de politie eerder een welkom avontuur: vorig jaar hebben ze hun repertoire met twee nieuwe spelletjes verrijkt: ‘chartaatje’ en ‘werkeloosje’. Onze (voorlopig) kleine benjamin, de eenjarige Filip, is vooral als wekker succesvol ― hij kan niettemin al op zijn potje gaan zitten, hij rent met succes, babbelt en vernielt het meubilair.

De strijd met de macht waarin ik mij begeven heb, ― en in dit land wil dat zeggen! Waarin wij ons begeven hebben, mijn hele familie tot in de derde generatie, al mijn vrienden die niet op tijd openlijk afstand van mij nemen, ― zal lang en uitputtend zijn. Naar alle menselijke maatstaven zeg ik ’tot dusver’, met verwijzing naar een mogelijke verslechtering. Zelfs een capitulatie of een desertie (en ik kan niet nalaten hierin niet een ingreep van de Voorzienigheid te zien) pleegt geen hoop te geven; de macht waar wij tegenover staan, munt uit door twee eigenschappen ― het liefst wurgt zij je op een eenzame plaats en in de duisternis, en zij vergeet en vergeeft nooit iets. Om het tot nu toe zwaarste slachtoffer van deze strijd te citeren, (en het scheelde maar weinig of dat was gebeurd in de burelen van de staatsveiligheidsdienst) de in God ontslapen professor Patočka: ‘Het is geen veldslag, maar een oorlog. Een gewonnen veldslag betekent geen gewonnen oorlog, maar ook: een verloren veldslag betekent geen verloren oorlog’. Het is een vreemde oorlog (en begrijpt u alstublieft goed, dat ik mij slechts met moeite een slachtoffer- of martelaarsmentaliteit pleeg te verwerven ― bij mijn habitus zou veel beter een tankdivisie passen, een stadsguerrilla of gewoon ouderwets, de vlag hijsen met een kruis erin en de hoofdstad bestormen). Hij wordt uitsluitend met woorden gevoerd, ― en daarbij heeft de macht voor elke schrijfmachine van ons tien drukkerijen tot haar beschikking.

Gedenkteken van Václav Benda aan de voorgevel van het appartement waar hij heeft gewoond aan de Karlovo Náměstí in Praag.

Wij zijn bovendien heel wat eeuwen terug in de tijd: vóór de uitvinding van de auto, telefoon, boekdrukkunst, post enz. Wij brengen ettelijke uren door met het heen en weer door de stad draven om iets te regelen, waarvoor in de twintigste eeuw twee telefoontjes voldoende zouden zijn geweest. Wij brengen duizenden uren door met het herhalen en kopiëren van feiten, die in één krantenkolom samengevat zouden kunnen worden. Wij komen op voor de wetten, wij handelen legaal en openlijk. De macht ontkent de wetten, treedt onwettig en op conspirerende wijze tegen ons op. Het is een spel van zenuwen: hoeveel plezier vinden zij er niet in en hoe schreeuwen ze niet als een van ons bij hun tiende zinloze en onwettige tussenkomst in opstand komt, wanneer zij bij de honderdste belediging hij ook met een belediging antwoordt of wanneer hij wellicht uit pure vermoeidheid zich bedrinkt, alleen maar om zo een ogenblik aan die permanente druk te ontsnappen.

Dit torentje staat schuin tegenover het appartement van de Benda’s. (We staan nu met de rug naar Benda’s huis, zie foto hieronder links.) Vanuit dit torentje werd de ingang van Benda’s huis al vanaf 1975 dag en nacht gemonitord.

Gelukkig is de wereld rondom ons reëel: kinderen komen uit bed, kleden zich aan en ontbijten, maken zich klaar om naar school te gaan, de familie bestaat echt, bij elkaar of verspreid, met zijn vreugde en zijn verdriet, er zijn vrienden en belangen. Terwijl zij, die anderen, slechts schimmen zijn die met een zeer slordig opgezet menselijk masker nu en dan uit de mist opduiken en angstig hun daden, maar vóór alles hun naam verborgen houden. Zij doen hun best ons te verstrikken in de draden van hun spinnenweb, gebruikmakend van het feit dat iedereen bang voor hen is. Eén telefoontje of een kort gesprek is voldoende (niet schriftelijk, nee, zij geven nooit iets af): je rechten zijn vervallen, je aanvragen zullen niet behandeld worden, je papieren en contracten zullen geannuleerd worden, je wordt uit je werk en school gezet en je wordt nergens elders geaccepteerd, medische verzorging wordt je geweigerd (en dit alles is al echt gebeurd). Het is onmogelijk een bevel niet op te volgen. Evenwel zou je het slecht kunnen begrijpen, het laten verdwijnen in de doodlopende stegen van de ingewikkelde bureaucratische wegen, of althans kan je een tegenwicht vormen tegen de uitvoering ervan door in het geheim uiting te geven van je goede wil ― hierin hebben de Tsjechen een omvangrijke ervaring―. En wij zijn gelukkig ― ondanks de beweringen van de massamedia ― beschermd door een stevig pantser van algemene sympathieën ― uit de vele honderden mensen, met welke ik het afgelopen jaar gesproken heb, (ik tel natuurlijk niet de officiële ‘gesprekken’ mee) waren er maar DRIE die zich tegen Charta ’77 uitgesproken hadden ― en dan nog is één van dezen me naderhand komen vertellen, dat hij deze heeft doorgelezen en dat hij niet in staat is te begrijpen, wat daar voor kwaads in steekt.

Eigenlijk komen wij slechts één ernstige tegenwerping tegen: wij hebben weliswaar gelijk, maar WIJ zijn de gekken, wij hebben geen enkele hoop in dit gevecht van een dwerg met een troep reuzen, wij gaan willens en wetens de leeuwenkuil binnen en de brandende oven in. Een verstandig mens verbeurt op deze manier zijn hoofd niet onnodig. Overigens, enkele onverwachte mislukkingen van de macht in de loop van het jaar hebben het aantal aanhangers van deze tegenwerping aanzienlijk gereduceerd.

Nochtans rest tot slot te verklaren, of ik slechts daarom handel zoals ik handel, omdat wij zo’n gebod hebben of omdat ik van mijn handeling enig feitelijke resultaat verhoop. Ik beschouw (en dat is een akelig persoonlijk standpunt!) alle onrechtvaardigheden, onwettigheden en maatschappelijke kwalen zo nauw verbonden met het gehele systeem, dat ik niet te veel hoop op enige rechtstreekse wezenlijke verbetering. De eigenlijke opgave zie ik in iets anders. In het tegenwoordige tijdperk werd in Tsjecho-Slowakije (verreweg de vijftiger jaren overtreffend en in zekere zin zelfs ook Orwells ‘dubbele zin’) het systeem van de dubbele waarheid bijna tot in de perfectie gerealiseerd. Naar buiten toe is iedereen verplicht tot instemming, optimisme en periodiek gejuich; achter gesloten deuren drukt iedereen, (de middenkaders van de partij en de officieren van de staatsveiligheidsdienst niet uitgezonderd), zich afwijzend, pessimistisch en met een diepe scepsis uit. Het is hier zelfs even gevaarlijk datgene te geloven wat ik zeg, als datgene te zeggen wat ik denk ― de fanatici zijn geleidelijk geliquideerd geworden.

Het huis waar Benda heeft gewoond. Links op de 2e etage. Zijn vrouw Kamila Bendová woont er nog steeds. Het gedenkteken is nog net zichtbaar, rechts boven het blauwe verkeersbord (met pijl naar links/beneden). Deze foto genomen, voor gebouw met ‘het torentje’.

Dit systeem is diep immoreel, want het produceert niet alleen het lijden, maar het berooft het ook van zijn naam (en dus van zijn zin). Dit systeem is gevaarlijk stabiel, (dermate stabiel, dat het de geschiedenis elimineert). Via proclamaties namelijk verheft het de wortel en stok van regeerwijze tot een ideologische basis, en garandeert het de gevaarlijke identiteit van macht en doctrine (wellicht dat het paard van Caligula, gekozen tot senator, hier een primitieve en naïeve voorafbeelding van is). Dit systeem staat echter tegenover een dodelijk gevaar. Het is daarop gebaseerd, dat iedereen de wortel en de stok als ‘argument’ erkent (en het is werkelijk een doorslaggevend argument). De uitroep ‘de koning is naakt’ kan tot volstrekt oncontroleerbare en onverwachte gevolgen leiden en de stand der zaken van de grond af aan veranderen. Uiteraard, in een koninkrijk, geregeerd door een gefingeerde kleermaker, te midden van een schare koninklijke lijfwachten en hovelingen ― die begrijpelijkerwijze allemaal ook naakt zijn ― kan alleen een gek of een kind voet bij stuk houden ― zo wie het Koninkrijk Gods niet ontvangt gelijk een kindeken, die zal in hetzelve geenszins ingaan; de wijsheid van deze wereld is dwaasheid en dwaasheid wijsheid― echter in de gegeven omstandigheden is het ook onze enige aardse politieke kans.

 

 

Václav Benda schreef dit stuk in januari 1978. Bron: Noční kádrový dotazník a jiné boje. Teksten uit de jaren 1977 – 1989. Praag 2009. Gedenkboek uitgegeven ter herdenking na tien jaar van zijn overlijden.