Optocht van mensen die marcheren op het Wenceslasplein in Praag. Velen dragen een bord met zich mee met erop afgebeeld het portret van Rudolf Slánský. Hij was lid van het parlement en secretaris generaal van de Tsjechoslowaakse Communistische Partij. De vergelijking met Noord Korea dringt zich op.
Deze foto is genomen op 11 juni 1950, toen in Tsjechoslowakije een stalinistisch-communistisch regime aan de macht was.
Zestien dagen na deze optocht vermoorde dit regime de vredelievende Milada Horáková. Zij werd op een schavot door langzame wurging om het leven gebracht.
Zeventig jaren later waren op veel plaatsten in Praag (en daarbuiten) spandoeken te zien met het portret van Milada Horáková met erachter de tekst: ‘vermoord door de communisten 27-6-1950′. 5.39 uur. Ook op dit plein, aan de gevel van het museum dat op de achtergrond van deze foto zichtbaar is, was zo’n spandoek te zien. Foto ČTK.
De Tsjechoslowaakse topcommunist Rudolf Slánský is een tragische figuur uit de geschiedenis van de 20e eeuw in de klassieke zin van het woord. Uiteindelijk werd het lot van de eens zo machtige man door anderen bepaald.
Slánský klom op naar de top van de Tsjechoslowaakse communistische partij en speelde een sleutelrol in de staatsgreep in februari 1948. Gedurende enkele perioden voor en na de staatsgreep was hij waarschijnlijk belangrijker dan president Klement Gottwald die steeds vaker naar de fles greep voor alcoholische troost.
Maar op het hoogtepunt van de macht hielp Rudolf Slánský de Sovjetleider Josef Stalin bij het zoeken naar zondebokken en slachtoffers. Zo organiseerde hij via showprosessen de zuiveringen van het land tegen generaals, priesters en politici, onder wie Milada Horáková. Met name haar veroordeling baarde wereldwijd veel opzien, en ontlokte de nodige protesten van bekende persoonlijkheden.
Korte tijd daarna keerde het lot zich tegen hem. Na een showproces van een week werd de voormalige almachtige partijsecretaris opgehangen. Deze ironische wending en Slánský’s kille en berekenende persoonlijkheid hebben ertoe geleid dat er in de daaropvolgende jaren niet veel tranen werden gelaten over zijn lot.
Rudolf Slánský’s levensloop
Rudolf Slánský, parlementslid en algemeen secretaris van de Communistische Partij van Tsjecho-Slowakije. De machtigste man van Tsjechoslowakije. Foto genomen in Praag op, 21 juni 1949.
Foto ČTK / Hájek Karel
Rudolf Slánský werd in 1901 geboren in het dorp Nezvěstice, ten zuiden van Pilsen. Zijn oudere broer Josef leende hem Marxistische boeken en hij zou op 17-jarige leeftijd hebben deelgenomen aan zijn eerste politieke demonstratie – tegen het Oostenrijkse Rijk. Hij was een getalenteerde student en verhuisde naar de hoofdstad Praag om zijn studie voort te zetten, maar in de turbulente jaren na de oprichting van het nieuwe Tsjecho-Slowakije en de zich ontwikkelende Russische revolutie werd hij steeds meer afgeleid door de politiek.
In 1921 was hij als 20-jarige een van de oprichters van de Communistische Partij. Vanaf 1924 was hij journalist voor partijbladen en kreeg zijn proletarische doop in de kolen- en staalstad Ostrava, waar hij regionaal partijsecretaris werd. Het was ook in Ostrava dat zijn vriendschap met de toekomstige partijleider Klement Gottwald zich ontwikkelde.
Toen Gottwald in 1929 de macht overnam van de oude garde in de partij, was Slánský ook een van de belangrijkste begunstigden. Hij werd benoemd in het nieuwe centraal comité en politbureau en werd partijsecretaris voor Praag.
Maar het ging niet allemaal van een leien dakje. De Communistische Partij was in die tijd verboden en Slánský’s pogingen om een ondergronds netwerk op te bouwen brachten hem meer dan eens in de problemen met Moskou.
In 1935 werd hij uit de top van de partij verbannen omdat hij geen sterk genoeg gemeenschappelijk front tegen het fascisme had bevorderd. Hij nam de kritiek slecht op, maar een jaar later stond hij weer aan de top. In de nasleep van ‘München’ in 1938 vluchtte Slánský – net als de andere Tsjechoslowaakse partijleiders – naar Moskou.
Net als andere bannelingen werden Slánský en zijn familie ondergebracht in het beroemde Hotel Lux – waar Stalins geheime politie ’s nachts selecteerde wie er gezuiverd zou worden. Historicus Igor Lukeš:
‘De NKVD arresteerde op dagelijkse – of liever nachtelijke – basis. En de mensen die daar woonden – dit is door veel deelnemers bevestigd – konden in wezen de hele nacht niet slapen omdat je de arrestatieteams door het gebouw hoorde rennen. Het enige wat je echt kon doen was luisteren naar de stappen of ze voor je deur zouden stoppen of dat ze diezelfde nacht voor de deur van iemand anders zouden stoppen. Ik denk dat deze mensen door een absolute verschrikking gingen.’
Op deze foto Rudolf Slánský met zijn dochter Marta. Rudolf Slánský had een zoon, Rudolf jr., en twee dochters, Nadia en Marta. Laatst genoemde was geboren op 8 juni 1949. De foto is van 24 juli 1951.
Over beide dochters is het nodige te vertellen. De oudste dochter, Nadia was geboren op 16 juli 1943, tijdens het verblijf van het gezin Slansky in Moskou. Op 3 oktober 1943 is de bijna drie maanden oude baby Nadia ontvoerd (beter gezegd gekaapt). Het ging als volgt. De vrouw van Rudolf Slánský, Josefa Slánská werkte bij de radio, en moest bij een uitzending aanwezig zijn. Zij liet de kinderwagen met haar dochter buiten staan, terwijl haar acht jarige zoontje Rudolf jr. op kinderwagen met de baby zou passen. Een dame sprak de kleine Rudolf aan en vertelde dat zij de baby kwam halen in opdracht van haar moeder waarbij zij liet blijken dat zij zijn moeder kende en dat zij wist dat zijn moeder bij de radio aan het werk was. Zo poogde zij het vertrouwen van Rudolf te winnen. Zij nam de baby uit de kinderwagen. Rudolf jr. vertrouwde het niet en bood weerstand. Toch wist de dame met de baby te ontkomen. Een zoektocht, waarbij tevergeefs de hulp van Stalin werd ingeroepen, leverde niets op. Over het waarom van deze ontvoering zijn meerdere theorieën. Voor het gezin Slánský was het verlies van hun baby natuurlijk een drama. Rudolfs’ vriend en medestrijder Klement Gottwald suggereerde een uitweg. Gewoon een nieuwe baby maken….
En zo werd enkele jaren later weer een meisje geboren. Zij werd vernoemd naar Martha Klementová, de vrouw van hun vriend Klement Gottwald. Hij en zijn vrouw werden haar peetouders. Kort na de geboorte van Marta werd haar vader na een schijnproces geëxecuteerd. De moeder en de twee resterende kinderen werden toen gezien als medeplichtigen en hun stond een vreselijk leven te wachten. In een interview met Marta in het Tsjechische weekmagazine Reflex (20 september 2012) vertelt zij over de verschrikkingen die zij meemaakte. Maar ook dat zij op haar veertigste levensjaar een succesvolle zakenvrouw werd. Zij stampte in korte tijd, zonder hulp van een bank, MAXIMA, het grootste makelaarskantoor van Tsjechië uit de grond. Op de vraag of haar vader trots op haar zou zijn geweest als hij nog zou leven, antwoordde zij: ‘nee, want als principieel communist zou hij haar bedrijf onteigend [dus genationaliseerd] hebben’. Ook gaat ze in op het onrecht dat haar vader is aangedaan. Marta: ‘Mijn vader zou gechanteerd zijn tijdens een verhoor negen jaar later [na de ontvoering]. Ze beloofden hem dat hij Nadia zou zien als hij de hem voorgelegde tekst uit zijn hoofd zou leren die hij in de rechtszaal – in een in scène gezet proces – foutloos zou opzeggen en alles zou bekennen wat ze wilden.’ En zo noemde Marta meer voorbeelden van onrecht dat haar familie was aangedaan. Wat zij verzuimde te benoemen is het onrecht dat haar vader aan onschuldige burgers had aangedaan , zoals Milada Horáková. Foto ČTK.
De nazi-aanval op de Sovjet-Unie was een opluchting voor de Tsjechische communistische ballingen, omdat de zuiveringen werden beperkt.
Na zijn deelname aan de Slowaakse Nationale Opstand halverwege 1944 en een slopende vlucht door de bergen om aan de nazi’s te ontkomen – waarbij partijgenoot Jan Šverma om het leven kwam – keerde Slánský terug naar Tsjecho-Slowakije op de hielen gezeten door het zegevierende Rode Leger.
De partij had het tij mee en was populair. Slánský surfde vooraan op de golven van het sentiment, als de op één na machtigste man na Gottwald. Slánský’s taak als algemeen secretaris was om het partijnetwerk thuis op te bouwen. Naarmate het aantal leden toenam en de invloed groeide, nam ook die van de algemeen secretaris toe. Hij koos zelf de meeste regionale partijleiders en werd een centrale figuur toen de partij zich voorbereidde op infiltratie in en sabotage van democratische partijen en een poging tot machtsovername.
In de aanloop naar februari 1948 bevond Slánský zich op het hoogtepunt van zijn macht dankzij zijn geniale management en organisatie. Maar ook ‘dankzij’ Gottwald die steeds afhankelijker werd van alcohol.
Dictatuur van het proletariaat
Na de machtsgreep in februari 1948 schudde de communistische partij de zachte veren af en veranderde van een organisatie met een schijnbaar vriendelijk gezicht in een kloon van de partijen zoals die in de Sovjet-Unie en andere buurlanden opereerde. De principes van de socialistische economie werden toegepast en er werd een ‘dictatuur van het proletariaat’ gevestigd.
Dat ging niet zonder geweld, en Gottwald noch Slansky deinsden ervoor terug om daar hun toevlucht toe te nemen. Vrijwel direct na de staatsgreep begonnen de gevangenissen zich te vullen met politieke tegenstanders van buiten en binnen de partij, al moest de veiligheidsdienst StB soms wel even wennen aan de andere wind die opeens waaide. Slánský verklaarde in een toespreek op de dag van Edvard Beneš’ begrafenis dat het land werkkampen nodig had om af te rekenen met de klassenvijanden.
Praag, Spaanse Zaal, Centraal Comité van de Communistische Partij van Tsjecho-Slowakije.
Op 24-26 februari 1950 vergaderde het Centraal Comité van de Communistische Partij van Tsjecho-Slowakije in de Spaanse Zaal van de Praagse Burcht. Vanaf links vooraan: Josef Frank, Marie Švermová, Rudolf Slánský, Klement Gottwald, Antonín Zápotocký.
De foto’s op de achterwand: links Klement Gottwald, rechts Josef Stalin. Tussen de foto’s staat geschreven: 25 februari 1948 – 1950. Daaronder de tekst: Vooruit naar de overwinning van het socialisme. Foto ČTK Rostislav Novák.
Volgens hem zou het Westen daar natuurlijk over klagen, maar dat maakte hem niets uit. Zelfs politiek georkestreerde moorden werden niet geschuwd. Een van de eerste slachtoffers daarvan was Milada Horáková, een vroegere bondgenote.
Hoezeer hij ook volgens het boekje van Moskou handelde, Slánský had ook te maken met interne tegenstand en vijandschap. Lang niet iedereen in de partij was op zijn hand en er werd druk aan zijn stoelpoten gezaagd. Omdat hij mogelijk niet recht genoeg in de leer zou zijn of vanwege andere fouten. Bijna elke communistische machthebber moest in deze tijd een koorddanser zijn.
De echte dreiging kwam echter uit Moskou en van Stalins echte of vermeende overtuiging dat de nieuwe communistische regimes in Centraal- en Oost-Europa van binnenuit werden ondermijnd door hoge, vaak joodse partijfunctionarissen. Bij de eerste pogingen om een samenzwering te ontmaskeren kon Slánský zich – samen met Gottwald – profileren als slachtoffer. Maar in de eerste maanden van 1951 werd zijn rol door uit Moskou afkomstige onderzoekers geherformuleerd tot die van het brein achter een staatsvijandige samenzwering.
Arrestatie, proces en veroordeling
De druk die werd opgebouwd voor zijn arrestatie werd onweerstaanbaar toen een brief werd onderschept waarin Slánský werd geïmpliceerd als een westerse agent. De arrestatie volgde twee weken later, nadat Slánský van een receptie terugkeerde naar zijn Praagse villa. Geheel in lijn met vergelijkbare situaties rond die tijd in de Sovjet-Unie (het doktersproces) en Hongarije (proces Laszlo Rajk, ook joods) werd Slánský beschuldigd van het voorbereiden van een ‘Trotskistisch-Titoistisch-Zionistische’ samenzwering. De zogenaamde onthulling dat Slánský eigenlijk Salzmann heette (zoals Trotsky – Bronstein), moest het verhaal nog meer geloofwaardigheid geven. Samen met bourgeois-nationalistisch verraders zou hij, in opdracht van de ‘Amerikaanse imperialisten’ het regime omver willen gooien. Vervolgens begon het proces om Slánský’s getuigenis te kneden voor het showproces dat werd voorbereid.
Rudolf Slánský tijdens het verhoor voor de Senaat van het Staatsgerechtshof in Praag. Het proces tegen Rudolf Slánský, de leider van het antistaatsamenzweringscentrum, vond plaats voor de Senaat van de Staatsrechtbank in Praag, voorgezeten door Dr. Josef Novák en bijgewoond door de procureur-generaal, Dr. Josef Urválek, op 20-27 november 1952. Foto ČTK.
Het volgende bizarre en komische gebeuren tijdens het proces van Slánský is het vermelden waard. Slánský was tijdens zijn gevangenschap van bijna een jaar sterk vermagerd. Zijn broek was hem veel te wijd geworden. Zijn riem werd hem afgenomen, omdat zijn bewakers hem voor zelfmoord wilden behoeden. Hij moest als hij stond, met zijn handen steeds zijn broek vasthouden. Toen hij in het vuur van zijn betoog tijdens zijn proces met armgebaren zijn betoog kracht wilde bijzetten, zakte zijn broek af, en stond in de rechtszaal in zijn onderbroek. Iedereen, behalve zijn rechters, lachten erom. En dit was de op-een-na machtigste man van Tsjechoslowakije.
In tegenstelling tot veel van zijn collega’s verzette hij zich hier lange tijd tegen en slaagde er bijna in om zichzelf van het leven te beroven in de gevangenis.
Maar zoals Slánský waarschijnlijk wist van de Sovjetzuiveringen en de zuiveringen die hij thuis had helpen organiseren tegen generaals, priesters en politici (onder wie Milada Horáková) die als een bedreiging voor het communistische regime werden gezien – er was geen echte mogelijkheid om het script en het einde dat van tevoren was gepland te veranderen. Het proces veroorzaakte een golf van anti-Joodse haat – Slánský en bijna alle andere van zijn vermeende mede-samenzweerders waren Joods.
Hij werd geëxecuteerd door ophanging in de Pankrác gevangenis op 3 december 1952.
Hoewel Slansky een man was met ook zelf het nodige bloed aan zijn handen, werd hij tijdens de ‘dooi’ in het Oost-Europese communisme van de jaren zestig van de vorige eeuw ‘door de wasstraat’ gehaald, twee keer. In 1963 werd hij door de rechter gerehabiliteerd en in 1968 werd hij politiek gerehabiliteerd door de Communistische Partij van Tsjecho-Slowakije zelf. Na de omwenteling in 1989 is daar niets meer in veranderd. Voor de communisten was hij dan in ere hersteld als held, voor de (toen nog) Tsjechoslowaakse maatschappij als geheel bleef hij een beul, zij het misschien een tragische beul.