Het is opmerkelijk dat de levensloop van Rudolf Slánský, die eindigde met zijn executie, zo geïsoleerd wordt beschreven. Nergens wordt er een verband gelegd met de levensloop van tijdgenote en aanvankelijk medestrijdster Milada Horáková. Beiden werden met de strop, en wie weet aan dezelfde galg geëxecuteerd in de Pankrac-gevangenis; Slánský nog geen tweeënhalfjaar na Horáková. Het lijkt wel of deze verhalen op zichzelf staan. Toch houden ze verband met elkaar.
We krijgen eigenlijk pas een goed beeld van de persoon Slánský als we hun beider lotgevallen naast elkaar beschouwen.Op deze website hebben wij gepoogd hun beider levenslopen naast elkaar te zetten. Zie de links onderaan deze pagina.
En om volledig te zijn, moeten we er nog een ‘story’ bij betrekken, eentje waar nooit aandacht aan wordt geschonken als er over Rudolf Slánský wordt geschreven: het verhaal van zijn echtgenote en drie kinderen. Als we die erbij betrekken krijgen we een nog veel beter beeld van de persoon Rudolf Slánský. Daarbij komt dat deze ‘story’ nog niet geëindigd is. Er zijn nog ontwikkelingen in het recente verleden (2024) die mogelijk nog een vervolg krijgen.
Josefa Slánská

Josefa Slánská, met een foto van haar man. Foto genomen op 10 december 1993. Peška Stanislav – ČTK
Toen Rudolf Slánský algemeen secretaris van de communistische partij was, leefde hij met zijn gezin in goede welstand. Tot de avond van 23 november 1951, toen Slánský werd gearresteerd. Wat volgde is elders op deze website beschreven.
Maar hoe verging het zijn vrouw, Josefa Slánská? Haar positie als de vrouw van de een na machtigste man van Tsjechoslowakije veranderde op die 23e november 1951 plotsklaps. Vanaf het moment dat haar man werd gearresteerd, werd zij beschouwd als de vrouw van een landverrader. Zij werd ‘ontvoerd’ naar een zomerhuisje met slechts één kamer in de dichte bossen van Hvozdy, een dorp ongeveer 30 km ten zuiden van Praag. Ze werd aanvankelijk in het ongewisse gelaten over de locatie en over het lot van haar man en kinderen. Ook over de status van haar ontvoerders. Het huisje werd bewaakt. Ze mocht er alleen uit voor een wandeling onder begeleiding van haar bewakers. De volgende dag werd haar zoon Rudolf junior (koosnaam Rudik) bij haar gebracht. Haar dochter Marta was naar een kindertehuis gebracht, werd haar verteld.
Ongeveer een week later werden Josefa en Rudik naar een groter huisje gebracht waar Marta al aanwezig bleek.
Enkele weken later, het is dan januari, wordt Josefa (voor het eerst) verhoord. Tijdens dit verhoor wordt Josefa de vraag gesteld, of zij wist dat haar man een verrader was. Dan volgen er meerdere verhoren, die alle niets opleveren, omdat Josefa niets kon verklaren.
Daarna werd zij op 26 januari 1952 gedwongen mee naar Praag te gaan, bestemming een cel in de gevangenis van Ruzyně. De toestand was er erbarmelijk. Tijdens haar verblijf werd ze regelmatig verhoord, waarbij haar de meest onzinnige vragen over haar man werden gesteld. Na drie maanden, het is dan eind april, mocht Josefa Ruzyně verlaten. Ze werd teruggebracht naar het zomerhuisje in Hvozdy waar ze werd herenigd met haar twee kinderen, terwijl de bewakers 24/7 aanwezig bleven.
Op 18 juni 1952 werden Josefa met haar twee kinderen overgebracht naar Veselikov, dichtbij Votic. Het onderkomen was dit keer een villa waar ze vroeger al enkele keren met haar man vakantie hadden gehouden. Toen ze aankwamen, waren de zus en schoonzus van Josefa er al. Ze omhelsden elkaar, maar deze omhelzing werd bruusk onderbroken door een bewaker. Die zei, dat ze niet met elkaar mochten praten. Ze werden in verschillende kamers geïnstalleerd, waar 24/7 bewakers aanwezig waren.
Op 2 december werd Josefa weer opgehaald, met bestemming Praag. Dit keer niet de gevangenis van Ruzyně, maar Pankrác. Daar werd ze naar een lokaal geleid die door een dubbele afscheiding van ijzergaas over de gehele lengte in tweeën was gedeeld. Toen ze aan de omgeving was gewend, zag ze haar man Ruda aan de andere kant van het ijzergaas. Ze spraken met elkaar. Na korte tijd werd het bezoek afgebroken, en werd zij naar Veselikov teruggebracht. Op 3 december in de vroege morgen werd Rudolf Slánský geëxecuteerd, maar hierover werd Josefa niet geïnformeerd.
Op 30 april werd Josefa met haar kinderen overgebracht naar een leegstaand huisje in het gehucht Razova, bij Bruntal aan de Poolse grens. Ze kreeg wat handgeld, met de boodschap dat ze met niemand mocht praten, en kon werken in een MEZ-fabriek in Leskovec. 15 mei 1953 was haar eerste werkdag. Ze moest een freesmachine bedienen. Elke dag reisde ze van Razova naar Leskovec en weer terug. Vaak met de bus, maar als de bus niet kwam, dan lopend. Een reis van ruim negen kilometer.
Enige tijd na het twintigste Congres van de communistische partij van de Sovjet-Unie (februari 1956) waarin Chroesjtsjov in een geheime rede de misdaden van Stalin openbaarde, mocht Josefa Slanska met haar kinderen naar Praag en ging inwonen bij haar moeder. In april 1958 kreeg ze een flat toegewezen. Zij verdiende geld als correctrice bij een uitgeverij van technische publicaties, waar zij werkte tot 1967. Daarna ging ze met pensioen.
Sinds de Praagse Lente (de periode van ‘normalisatie’) leefde ze in afzondering en bleef ze onder toezicht van de staatsveiligheidsdienst. Nadat zij en haar zoon Rudolf de verklaring van Charta 77 hadden ondertekend, werd het toezicht van de staatsveiligheidsdienst geïntensiveerd. Desondanks bleef ze pleiten voor de bescherming van politiek vervolgden en nam ze waarschijnlijk ook deel aan de verspreiding van samizdat. Ze bleef wel overtuigd communist. In 1995 stierf ze op 82-jarige leeftijd in Praag.
Goed om te beseffen, dat Josefa Slánská in de tijd na haar ontvoering geen enkele informatie had over wat er gebeurde buiten haar eigen kleine wereld, waar zij in gedwongen werd. Zij was onkundig over wat er in de media werd geschreven over haar man. Zij heeft lange tijd gedacht dat de ontvoering op een vergissing berustte. Zij had het volste vertrouwen in de vriend van haar echtgenoot en de peetvader van haar dochter, president Klement Gottwald. Zij verwachtte dat hij in actie zou komen als hij van de arrestatie en ontvoering zou vernemen. Dit gebeurde natuurlijk niet, want alles vond plaats in opdracht van Gottwald. Ook was zij niet op de hoogte van het overlijden van Stalin op 5 maart 1953 en van Gottwald op 14 maart 1953, beiden ruim drie maanden na de executie van haar man. In beiden had zij een rotsvast vertrouwen. Zij kwam daar pas veel later achter, toevallig, toen haar bewakers zich verspraken.
Vermeldenswaard is, dat in Veselikov ook haar zuster (naam onbekend) en schoonzuster Liza (de zuster van Rudolf) geïnterneerd waren. Kennelijk was de hele familie Slánský ontvoerd en geïnterneerd. Over hen is weinig bekend. De jongere broer van Rudolf, Richard Slánský, toen ambassadeur in Warschau, werd gelijktijdig met Rudolf gearresteerd.

Het boek ‘De waarheid over mijn man’
Het boek ‘De waarheid over mijn man. De zaak Slánský van Josefa Slánská bestaat uit twee delen. In het eerste deel staan de formele documenten zoals teksten van toespraken van communistische politici, verslagen van processen en berichten die in de Rudé Pravo (krant van de communistische partij) hebben gestaan. Aan het einde van dit deel komt ook het rehabilitatie proces aan de orde.
Het tweede deel is persoonlijk. Zij beschrijft in het kort hoe zij Rudolf (koosnaam Ruda) al voor WOII had leren kennen tijdens hun communistische acties in Tsjechoslowakije, toen de communistische partij illegaal was verklaard. De kaping van hun dochtertje Nadia tijdens hun verblijf in Moskou gedurende WOII komt eveneens aan de orde. Verder is er een gedetailleerde beschrijving van haar ontvoering na de arrestatie van haar man Rudolf.
Het was Pavel Kohout die Josefa heeft aangespoort haar memoires op schrift te stellen. Na lang aandringen stemde zij ermee in. Zodoende is die boek ontstaan.
De titel van het boek luidt ‘De waarheid over mijn man’. In het Tsjechische origineel staat niet het woord ‘pravda’ (in het Nederlands ‘waarheid’), maar ‘zpráva’, dat vertaald had moeten worden met ‘verslag’. De Engelse vertaling is dit woord vertaald met ‘report’.
Enkele quotes:
Wat zij dacht direct na de ontvoering (p130)::
Wat zijn dat voor mannen? Waarom hebben ze ons in de villa niet afgemaakt? Zouden ze me meenemen over de grens, naar het Westen? Dat is het ergste wat me zou kunnen overkomen.
Een quote uit een verhoor (p139):
‘Maar wij weten heel goed, mevrouw, dat u een gezworen vijandin van de Sovjetunie bent en uw man ook.’ Ik protesteerde. (…) ‘En we weten ook waarom. (…) Daarginds is een kind van u ontvoerd en daarom haat u beiden de Russen.’ Josefa Slanska: ‘Welk een laagheid. Mijn dochtertje Nadia tegen me uitspelen, de grootste tragedie van mijn leven! (…)’
Nadat het onzinnige verhoor was afgelopen, verzuchtte Josefa Slánská (p140):
‘Ofschoon het misschien kinderachtig lijkt, vond ik het nog het ergst dat ze me voortdurend aanspraken met ‘mevrouw’. Ik was al vanaf 1929 lid van de partij, van 1927 lid van de Komsomol. Dan is zoiets hard.
Uit het hoofdsteuk ‘De waarheid interessert ons niet’ (p157):
‘Ruda – de partij, de partij – Ruda, wie moest ik geloven? Ik vroeg mij telkens weer af of er dan toch niet iets was in Ruda waardoor zo’n absurde en ongeloofwaardige beschuldiging kon worden gewettigd. Maar ik kon niets vinden.
Toch heb ik geen kans gezien me energiek voor zijn verdediging in te zetten. En ten slotte heb ik me niet eens erg ingespannen om hem te verdedigen, toen me eenmaal duidelijk was geworden dat niemand zich voor de waarheid interesseerde en ik voortdurend te horen kreeg; ‘Wat bedoelt u toch met die waarheid waarover u telkens spreekt; de waarheid interesseert ons niet!’
Tijdens haar laatste bezoek aan haar man op 2 december 1952 (p164).
‘Neem uw hoofddoek, het bezoek is afgelopen,’ kondigde de bewaker op resolute toon aan. Als een gehoorzame hond draaide ik me om en nam mijn hoofddoek; ik heb Ruda niet eens meer aangekeken. Misschien kreunde hij, of heeft hij weer gehuild? Ik weet het niet. (…) Hij klampte zich aan de afscheiding vast. Zijn gezicht was verwrongen van wanhoop ‘Hij lijkt op een gekruisigde Christus,’ dacht ik. (…) Waarom doet hij dat? Vroeg ik me af. Ik begreep het niet, ik voelde niet dat ik hem voor het laatst had gezien. Ik had er geen idee van dat hij de dood inging. (p164)
Max Moravie schrijft in de laatste alinea van zijn recensie van het boek het volgende:
‘Drie jaar lang, van 1948 tot eind 1951, was hij de tweede man van het land, en precies in die tijd begon de gedwongen collectivisatie van de landbouw, de nationalisering van de industrie en de onteigening van rijke burgers. Hoeveel bloed heeft er aan de handen van Slanksy zelf gekleefd voor ook die van hem geboeid werden? Die vraag wordt niet beantwoord in dit boek, zelfs niet opgeroepen.
Rudolf Slánský junior

Toen Vacláv Havel president werd, heeft Rudolf Slánský junior benoemd tot ambassadeur van Tsjechoslowakije in Rusland. Toen het land in 1993 werd opgesplitst in Tsjechië en Slowakije, heeft Havel Slánský junior benoemd tot ambassadeur van Slowakije. Zo zien we dat in een vrije democratie mensen niet worden afgereknd op hun afkomst. Op deze foto overhandigt Rudolf Slánský (rechts) als Tsjechische ambassadeur in Slowakije aan oud-president Václav Havel (links) de prijs van het Slowaakse filmfestival Ekotopfilm. Deze gebeurtenis vond plaats op 18 november 2003 in het Slowaakse Instituut in Praag.
Met de beschrijving van de ontvoering en verbanning van Josefa Slánská hierboven is voor een groot deel ook beschreven wat Rudolf junior (koosnaam Rudik) is overkomen. Hij heeft zijn moeder steeds bijgestaan in de moeilijke omstandigheden waarin zij verkeerde. Hij was ook bijdehand. Tijdens hun verblijf in Veselikov zag Rudik een stuk vlees op tafel staan dat verpakt was in een krant. De bewakers waren even elders om met elkaar te praten. Rudik zag kans om de krant in te zien, en kwam zodoende te weten dat zijn vader was geëxecuteerd.
In Veselikov heeft hij net zoals zijn moeder in de MEZ-fabriek gewerkt. Korte tijd voordat Josefa naar Praag verhuisde, ging Rudik in militaire dienst.
In 1969 werd hij geroyeerd vanwege zijn actieve deelname aan de Communistische hervormingsbeweging van de Praagse Lente een jaar eerder. Tijdens de twintig jaar die volgden, de ‘normalisatie’-periode, nam hij deel aan dissidente groeperingen en was hij een van de ondertekenaars van de verklaring Charter 77. Na 1989 werd hij de permanente vertegenwoordiger van Tsjechoslowakije bij de VN in New York, voordat hij zes jaar lang ambassadeur in Moskou werd. In 1997, na de deling van Tsjechoslowakije, werd hij benoemd tot ambassadeur in Slowakije, een functie die hij bekleedde tot 2004. Hij overleed in 17 april 2006 op 71 jarige leeftijd.
Nadia Slánská
Van haar is bekend dat zij als baby van enkele maanden oud is ontvoerd in Moskou. Zie Rudolf Slánský’s levensloop
Marta Slánská

Marta Slanska, toen 3 jaar oud, met haar vader. De foto is van 24 juli 1951. ČTK
Marta Slanska heeft een heel moeilijke jeugd gehad. Na haar geboorte wilde haar moeder dat zij door een gouvernante verzorgd zou worden, omdat haar moeder niet tegen het gehuil van baby’s kon. Zo werd ze door kindermeisje, Rosie (Růzenka), grootgebracht. Na de arrestatie van haar vader en de verbanning van haar moeder is Rosie meegegaan. Zo kon ze voor haar zorgen toen haar moeder in de gevangenis was opgesloten. Mede door de slechte omstandigheden kreeg ze een zware longontsteking. Toen zij met haar moeder en broer naar Veselikov werden verbannen, en haar moeder moest werken, kwam ze bij gebrek aan een kleuterschool in een kindercrèche terecht.
Toen zij met haar moeder en broer naar Veselikov werden verbannen, en haar moeder moest werken, kwam ze bij gebrek aan een kleuterschool in een kindercrèche terecht. Daar kreeg ze slechts babyvoeding. Tot haar twaalfde bleef ze zwaar ondervoed en vaak ziek. Toen ze naar school ging, hoorde ze daar voor het eerst dat haar vader was geëxecuteerd. In 1956 verhuisde ze naar Praag. Ze mocht er nooit alleen buitenspelen, want haar moeder was bang dat zij, net zoals haar zusje in Moskou, ontvoerd zou worden. Ze mocht vanaf het balkon toekijken hoe andere kinderen speelden. Na de middelbare school is zij aan bijna alle vakken die in de beschikbare opleidingen werden gedoceerd begonnen, maar heeft ook alles na korte tijd afgebroken. Ze werd door haar moeder en broer zodanig beschermd, dat ze nauwelijks wist wat er zich verder in de wereld afspeelde. Ook hadden haar moeder en broer wel de verklaring van Charta 77 ondertekend, maar zij niet. Zij informeerden haar niet over deze verklaring ‘om haar te beschermen’. Marta had inmiddels een zoontje, en zij vonden haar te kwetsbaar. Omdat haar broer een bekende dissident was, was het voor haar niet altijd gemakkelijk om werk te krijgen. Maar een job als schoonmaakster was vaak wel mogelijk. Na de fluwelen revolutie heeft zij verschillende banen gehad op verschillende niveaus, maar het bleek steeds weer, dat zij moeilijk onder een baas kon werken.

Marta Slánská. Foto 2 november2021
Credits Michal Svaček. Profimedia
Op haar zevenenveertigste begon zij in begin 1996 het makelaarskantoor MAXIMA REALITY, met als startkapitaal tweehonderdendertig Tsjechische kronen (nog geen tien euro). Aan het einde van het jaar was haar bedrijf uitgegroeid tot twintig man. Vervolgens groeide haar bedrijf uit tot een van de grootste makelaarskantoren van Tsjechië. In 2009 kreeg zij de prijs ‘Tsjechische Zakenvrouw van het jaar 2009’. Op de vraag, of haar vader trots zou zijn geweest als hij had meegemaakt dat zijn dochter zo succesvol was in zaken, antwoordde zij: ‘Papa zou mijn bedrijf hebben genationaliseerd’. In 2016 heeft zij haar bedrijf verkocht.
Maar de ontwikkelingen gaan door. Marta was een procedure begonnen om haar moeder en haar broer postuum gerehabiliteerd te krijgen, omdat zij onschuldig in de gevangenis hebben gezeten.
Op 10 juli 2024 heeft de gemeentelijke rechtbank van Praag heeft het verzoek van Marta Slánská, dochter van de geëxecuteerde communistische politicus Rudolf Slánský, ingewilligd en werden zijn vrouw en zoon gerehabiliteerd. Volgens de rechtbank heeft het toenmalige regime hen op illegale wijze hun persoonlijke vrijheid ontnomen.
Aanklager Ales Cimbala maakte geen bezwaar tegen de rehabilitaties. Hij zei dat het belangrijk was voor de staat om met het verleden om te gaan en niet dezelfde fouten te maken in de toekomst. ‘ Als er onrecht wordt gepleegd, zelfs als dat gebeurt tegen personen die zelf in hun vorige leven hebben bijgedragen aan het in gang zetten van deze hele machinerie, dan is het nog steeds een beslissing die geen basis heeft in de wet. Het is een manifestatie van de willekeur van de staatsmacht,’ vertelde hij aan verslaggevers.
Op de vraag of Marta Slánská een schadevergoeding van de staat zou vragen op basis van haar rehabilitatie inzake haar internering van bijna vier jaar (direct na de arrestatie van haar vader), antwoordde haar advocaat dat ze het onderwerp nog niet hadden besproken.
De zaak van de familie Slánský is dus nog steeds niet gesloten. De zaak formeel samengevat als volgt:
Op 10 juli 2024 heeft de rechtbank van Praag de deelname uitgesproken van Josefa Slánská (echtgenote van Rudolf Slánský Sr.) aan de gerechtelijke rehabilitatie krachtens Wet nr. 119/1990 Coll. voor wat betreft haar detentie van 1 maart 1952 tot 30 april 1952, en van Rudolf Slánský Jr. voor wat betreft zijn beroving van persoonlijke vrijheid van 30 januari 1972 tot 2 februari 1972. De beslissing is definitief.
Bovendien heeft de gemeentelijke rechtbank van Praag op 18.11.2024 verklaard dat Josefa Slánská overeenkomstig Wet nr. 119/1990 Sb. aan de gerechtelijke rehabilitatie deelneemt voor haar onwettige internering van 23.11.1951 tot 28.2.1952 en van 1.5.1952 tot 14.11.1955, en Rudolf Slánský Jr. en Marta Slánská voor hun onwettige internering van 23.11.1951 tot 14.11.1955. De openbare aanklager heeft hiertegen echter een klacht ingediend, waarover het Hooggerechtshof in Praag zal beslissen.
Wordt vervolgd.
Zie ook:
Milada Horáková, slachtoffer van Rudolf Slánský
Rudolf Slánský, verantwoordelijk voor de executie van Milada Horáková.